The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage

 

OVER DE ESSENTIE

Shoeka's toespraak - Chatoehshlokie Bhaagavata

Shoeka zei:

1. O koning, een relatie tussen voorwerpen en het Zelf is logisch gezien niet mogelijk, aangezien de wezenlijke aard van het Zelf kennis (gnyaana, Zelfbewustzijn) is, tenzij door zijn eigen maayaa (illusie), zoals van iemand die dingen ziet in een droom.

2. In samenspel met maayaa schijnt het Zelf verscheidene vormen aan te nemen. Het vermeit zich in haar eigenschappen (zoals het lichaam enz.) en begint te denken in begrippen van "ik en mijn".

3. Slechts wanneer het zijn geluk vindt in zijn eigen glorierijke staat, die voorbij tijd en maayaa en vrij van begoocheling is, geeft het deze beide op, alsook de valse notie van "ik en mijn" en schittert het in zijn eigen essentie.

4. De Heer, die gunstig werd gestemd door oprechte devotie (versterving), openbaarde zijn ware aard aan Brahmaa (de schepper). Hij sprak hem toe om hem de waarheid over het hoogste Zelf te openbaren.

5. De eerste en belangrijkste onder de goden, de hoogste leermeester van de werelden (Brahmaa), ging zitten op zijn lotus en met de begeerte om te scheppen, begon hij na te denken over de methode om de werelden te scheppen.

6. Terwijl Mahaadeva Brahmaaerover nadacht hoe hij de wereld moest scheppen, hoorde hij tweemaal een woord dat bestond uit twee lettergrepen. Het werd dichtbij hem uitgesproken en kwam van onder het wateroppervlak. Het bestond uit de zestiende (ta) en de eenentwintigste (pa) letters van de vijf klassen van medeklinkers. O koning, dat woord is de weelde van degenen die weelde hebben verzaakt.

7. Toen hij dat woord hoorde, keek hij in alle richtingen of hij de spreker niet zag. Toen hij niemand zag, ging hij vaster zitten, want hij was tot de conclusie gekomen dat het voor zijn welzijn was en hij besloot versterving (tapa) te doen, alsof hij de onderrichting had gekregen van een leermeester.

8. Brahmaa'sinzicht was juist en als de grootste onder de beoefenaars van versterving beheerste hij zijn adem en zijn geest en zijn beide soorten zintuigen (kennis- en actieorganen). Onverstoord in meditatie deed hij versterving gedurende een periode van duizend hemeljaren. Dit wierp licht op de werelden.

9. Gunstig gestemd door zijn versterving toonde de Heer hem zijn rijk, Vaikoentha, waar aandoeningen en angst niet bestaan, dat wordt geprezen door goden en mensen van grote verdiensten en dat door geen andere plaats wordt geëvenaard.

10. Waar er rajas noch tamas zijn noch de eigenschap van sattva, die met deze is vermengd, daar heeft de tijd geen kracht. Evenmin bestaat maayaadaar. Wat met andere? Daar worden de toegewijden van Hari vereerd door goden en asoeras (demonen).

11. De toegewijden schitteren als smaragden, hebben ogen als lotussen met honderd bloembladen en dragen gele gewaden. Ze blinken uit door charme en hebben een zacht en teder lichaam. Allen hebben ze vier armen en dragen ze gouden sieraden bezet met schitterende edelstenen. Ze schitteren met grote luister. Hun gelaatskleur varieert van koraal (rood) tot lazuur (blauw) en de lotusstengel en ze dragen prachtige oorringen, kronen en bloemenkransen.

12. Zoals de hemel verschijnt wanneer de wolken worden verlicht door de bliksem, zo schijnt het Vaikoentha-rijk te schitteren door de zeer mooie en luisterrijke luchtwagens van de grote zielen omgeven door jonge vrouwen met een luisterrijke gelaatskleur.

13. Daar betoont de godin die de weelde belichaamt eer aan de voeten van de hoogst geprezen Hari, op verscheidene manieren en met verscheidene luisterrijke vormen. Zittend op een schommel bezingt ze de daden van haar beminde Heer. Zijzelf wordt geprezen met liederen door bijen, de volgelingen van de lente.

14. Daar zag hij (Brahmaa) de Heer van de godin van de weelde (Shrie), de beschermer van zijn toegewijden, voorzittende godheid van de offers, de aldoordringende Heer, die wordt gediend door zijn dienaren, Soenanda, Nanda, Prabala, Arhana en anderen.

15. Hij zag de Heer, die met graagte zijn dienaren zegende en wiens blik het hart van zijn toegewijden verblijdde, wiens gelaat schitterde met bevallige glimlachen en stralende roodachtige ogen, die vier armen had en die een kroon, oorringen en een geel gewaad droeg en met een merkteken op zijn borst, dat Shrievatsa werd genoemd.

16. De Heer zat op een onschatbare troon omgeven door de vier (prakriti, poeroesha, mahat en ahamkaara), de zestien (de geest, vijf kennisorganen, vijf actieorganen en de vijf elementen) en de vijf (tanmaatras) als deel van zijn natuur. Bovennatuurlijke krachten die ergens anders vergankelijk zijn waren hem eigen. Hij was de meester aangezien Hij zijn eigen krachten en zaligheid genoot.

17. Toen hij dit zag, wat kan worden bereikt door het pad van kennis (gnyaana, kennis van de Kenner), stroomde het hart van de schepper over van liefde, stond zijn haar overeind en schoten zijn ogen vol tranen door de intense liefde voor Hem en boog hij voor zijn lotusachtige voeten.

18. De Heer, die door allen wordt bemind, was tevreden omdat Brahmaa Hem zo intens liefhad. Hij raakte hem met zijn hand aan die zijn leiding verdiende in het scheppen van de wereld. Dan sprak Hij hem toe met woorden die werden verhelderd door zijn innemende glimlach.

19. O brahmaan (in wie alle Vedas bestaan), Ik kan niet worden behaagd door schijnheilige Yogis, maar ben verrukt over de lange versterving die je deed om het heelal te kunnen scheppen.

20. O brahmaan, het ga je goed, Ik kan elke wens vervullen. Vraag wat je wil. Mij zien is het hoogtepunt van alle menselijke inspanningen.

21. Ik wilde je mijn rijk tonen, want na mijn woord te hebben gehoord, heb je immers in eenzaamheid een uitstekende versterving beoefend.

22. O zondeloze, omdat je niet wist wat te doen, gaf Ik je leiding, aangezien versterving (tapas) mijn hart is en Ik het Zelf van tapas ben (Ik ben tapas zelf).

23. Het is door versterving dat Ik het heelal schep. Ik eet het op (houd het in Mij) door versterving. Ik houd het in stand door versterving. Mijn kracht ligt in een gestrenge, moeilijk te volbrengen tapas.

24. O Heer, U heerst over alle schepselen, U, die verblijft in het hart van alle wezens weet door uw onbeperkte, onbegrensde kennis wat men wenst te doen.

25. O Heer, geef mij, die een zoeker ben, wat ik U vraag, zodat ik zowel uw subtiele als grove vormen ken, U die waarlijk vormloos bent.

26, 27. O Maadhava (Heer van Lakshmie), zoals een spin een web rond zich weeft, zo geeft U zich uit eigen wil over aan uw spel, door met behulp van uw maayaa (illusie) verscheidene vormen aan te nemen ten einde het heelal, dat wordt ontwikkeld met verscheidene krachten, te scheppen, in stand te houden en te vernietigen. Geef me de intelligentie om dat te begrijpen.

28. Ik zal waarlijk de onderrichtingen van de Heer volgen zonder onderbreking of nalatigheid. Het is door uw genade dat ik, die de wereld wil voortbrengen, niet onderworpen ben aan de gebondenheid van karma.

29. O Heer, U behandelde me als een vriend, toch zal ik U dienen door onvermoeibaar de werelden te scheppen. Behoed mij voor de trots aan mezelf te denken als ongeboren terwijl ik de werelden schep met al hun variaties.

De Heer zei:

30. Ontvang van Mij de kennis en de ervaring van de mystieke leer met alles wat ertoe behoort, zoals door Mij verklaard, al is het een allerhoogste geheim.

31. Moge je door mijn genade een grondig begrip hebben van mijn aspecten, mijn ware aard, mijn eigenschappen en handelingen, zoals ze in werkelijkheid zijn.

32. In het begin, vóór de schepping, bestond Ik alleen. Er was niets anders, het subtiele noch het grove noch hun pradhaana (basis van alle elementen) of prakriti (de natuur). Ook wat na de schepping van het heelal bestaat ben Ik. Ik ben het heelal. Wat overblijft na pralaya (het versmelten van het heelal in zijn oorsprong) is Mezelf.

33. Dat moet worden gekend als mijn maayaa (illusie) waardoor er bestaan schijnt te zijn, ondanks zijn niet-bestaan, zoals in het geval van valse schijn, en er verschijnt het niet-bestaan van wat werkelijk bestaat, zoals in het geval van de planeet Rahoe (die nooit wordt waargenomen, ondanks haar bestaan). Het Zelf is het voorwerp van zo'n misvatting.

34. Zoals van de grote elementen (aarde, water, vuur, lucht, ether) kan worden gezegd dat ze binnendringen in de geschapen dingen, groot en klein, zo kan ook worden gezegd dat ze er niet zijn in binnengegaan. Zo ben Ik in de elementen alsook in de schepping uit de elementen, en tevens ben Ik niet in hen (aangezien Ik vóór hen bestond en ze alle schiep).

35. Dit moet worden begrepen door degene die de werkelijkheid van het Zelf wil kennen, waarvan het bestaan altijd en overal wordt bewezen door het logische samengaan en de onderbreking (dat wil zeggen dat het Zelf altijd en overal bestaat als oorzaak van de geschapen dingen en dat het verschillend van hen is in de oorzakelijke staat, aangezien het de getuige is van de staten van waken, dromen en slapen en onthecht of onverbonden met alles is in de staat van samaadhi).

36. Volg deze doctrine op een juiste wijze met volmaakte concentratie. Je zult nooit begoocheld en er trots op zijn dat je de schepper bent in de verscheidene scheppingskringlopen of kalpas.

Shrie Shoeka zei:

37, 38. Nadat Hij aldus Brahmaa had onderricht, die de hoogste plaats onder alle schepselen inneemt, trok de ongeboren god Vishnoe, die al het geschapene belichaamt, die zichtbare vorm terug terwijl Brahmaa toekeek en zijn handen vouwde voor Hari wiens zichtbare vorm verdween en hij schiep het heelal als voorheen.

39. Eens beoefende Brahmaadeva, Heer van de schepselen en beschermer van de rechtvaardigen, de voorgeschreven yamas en niyamas (zie onze publicaties Yogakompas en De Uitweg) om het welzijn van de schepping te vrijwaren, wat evengoed als zijn eigen doel gold.

40, 41. Naarada, zijn meest geliefde erfgenaam (zoon), was zijn vader zeer toegewijd en diende hem van harte, O koning, de grote wijze, die een grote toegewijde van de Heer was, wilde van hem de maayaa-kracht van Vishnoe, de Heer van maayaa, leren kennen. Hij behaagde zijn vader door zijn lovenswaardig karakter, nederigheid en zelfbeheersing.

42. Ziende dat zijn vader, de grootvader van alle werelden, tevreden over hem was, vroeg de hemelse wijze (Naarada) hem eerbiedig hetzelfde wat u me vroeg.

43. Brahmaa, die tevreden over hem was, legde hem de Bhaagavata Poeraanauit met tien kenmerken, zoals deze hem was geopenbaard door de Heer.

44. Naarada vertelde het aan Vyaasa van onmetelijke luister, terwijl hij op de oever van de Sarasvatie mediteerde over het hoogste Brahman (het Absolute).

45. Ik vertelde het aan u en zal antwoord geven op uw vragen over het ontstaan van deze wereld uit de Viraat Poeroesha(universele Persoon) en op alle andere vragen.